2 Thessalonians 2

Herkennen van de dag van de Heer

Zoals in de inleiding al is gezegd, ligt in deze tweede brief de nadruk op correctie. Dat is nodig omdat de vijand probeert het leven van de gelovigen te verlammen. Daarvoor maakt hij gebruik van dwaalleringen. Voor de introductie van die dwaalleringen wil hij door vervolgingen en verdrukkingen het juiste klimaat scheppen.

De verdrukkingen heb je gezien in 2 Thessalonicenzen 1. Paulus heeft duidelijk gemaakt hoe je die moet zien en hij heeft de gelovigen bemoedigd met zijn onderwijs daarover. De dwalingen krijg je in dit hoofdstuk voor de aandacht, hoe de verleider en misleider met een valse boodschap de gelovigen wil bedriegen over de toekomst. Paulus maakt duidelijk hoe je die moet zien. Overigens zie je in de beide hoofdstukken de twee verschijningsvormen van de vijand: in 2 Thessalonicenzen 1 ‘de brullende leeuw’ (1Pt 5:8) en in 2 Thessalonicenzen 2 ‘de engel van het licht’ (2Ko 11:14).

De dwaallering bestaat uit de list van de vijand om de Thessalonicenzen wijs te maken dat de dag van de Heer al aangebroken is. De vijand heeft zelfs het gerucht laten verbreiden dat Paulus dat zelf ook gelooft en leert. Nu moet je zien hoe Paulus deze dwaling gaat bestrijden en ontkrachten door daar tegenover de waarheid te plaatsen.

2Th 2:1. Hij vaardigt geen bevel uit. Nog minder begint hij hun zware verwijten te maken dat ze zo dom zijn om de vijand opening te geven voor zijn dwalingen. Nee, hij begint met hun iets te “vragen”. Daarmee wil hij hen ertoe brengen na te denken over wat hij gaat zeggen en wat het hoofdthema van zijn brief zal zijn. Vervolgens gaat hij in hun midden staan, en niet boven hen, door hen weer met het vertrouwde en vertrouwelijke “broeders” aan te spreken.

Zijn uitgangspunt voor het weerleggen van de dwaling en het voorstellen van de waarheid is de komst van de Heer Jezus voor de Zijnen. Dat bedoelt hij met “in verband met”. Hij zegt daarmee: ‘Om jullie duidelijk te maken hoe het zit met de dag van de Heer, wil ik jullie nog even herinneren aan de opname van de gelovigen.’ Hij zegt hiermee als het ware tegen hen: ‘Ik heb jullie toch verteld dat de Heer Jezus eerst voor de Zijnen komt en dat wij Hem tegemoet gaan in de lucht om tot Hem bijeenvergaderd te worden (1Th 4:15-17)? Jullie, die bij Hem horen, zijn nog op aarde. Hoe kan de dag van de Heer nu aangebroken zijn, terwijl de gemeente nog op aarde is? De komst van de Heer Jezus voor de Zijnen moet nog steeds plaatsvinden. Er is dan ook geen enkele reden om aan te nemen dat de dag van de Heer al aangebroken zou zijn.’

2Th 2:2. Laat je niets wijsmaken. Het is de vijand erom te doen om jou, en ieder kind van God, ervan af te houden je zekere en vaste blik te richten op de persoonlijke komst van de Heer Jezus in de lucht om de Zijnen tot Zich te nemen. Hij gebruikt daarvoor allerlei bedriegerijen en trucs. Hij valt je aan in je denken, je verstand, je vermogen om dingen te beoordelen. Je moet je niet zo snel op het verkeerde been laten zetten.

Denk na over wat je hoort of ziet en beoordeel de dingen aan de hand van het Woord van God. Dan zul je niet zo snel geschokt worden door bepaalde gebeurtenissen die door valse leraren worden uitgelegd als Gods handelen. Je zult ook niet zo snel verward en opgewonden raken door hun fraaie verklaringen.

Ze beweren een of andere boodschap door inspiratie te hebben ontvangen. Maar het is onmogelijk dat hier Gods Geest aan het werk is. Gods Geest is altijd in overeenstemming met Gods Woord. Daarom moeten de geesten beproefd worden aan de hand van Gods Woord (1Jh 4:1). Laat je niet overrompelen door hun zogenaamde ‘geestelijke’ contacten. Laat je ook niet inpakken door hun overtuigend klinkende redeneringen. Toets wat ze zeggen aan Gods Woord.

Zelfs al zouden ze met een brief aankomen, een document waarvan ze beweren dat het afkomstig is van een autoriteit op het gebied van godsdienstige vraagstukken, raak er niet door in de war. Het maakt de satan niet uit welk middel hij gebruikt, als het maar effectief is. Als de Thessalonicenzen maar zouden denken dat de dag van de Heer al aangebroken zou zijn.

Een verkeerde vertaling is: ‘Alsof de dag van Christus aanstaande ware’ (Statenvertaling). Dat zou geen dwaling betekenen, want die dag is inderdaad aanstaande. Maar de dwaling die ingang tracht te krijgen of al heeft gevonden, is juist dat die dag nu al aangebroken zou zijn. Het bewijs daarvan, zo beweren de misleiders, zijn de vervolgingen die de Thessalonicenzen ondervinden. Die dag gaat immers met verdrukking gepaard? Het lijden dat zij ondergaan, lijkt te bevestigen wat de misleiders beweren. Staat er niet geschreven dat die dag een dag van angst en benauwdheid zal zijn?

2Th 2:3. Er zijn twee argumenten om de dwaling, dat de dag van de Heer al aangebroken zou zijn, te ontzenuwen. Het eerste argument heb je net gekregen: de gelovigen zijn nog niet verenigd met de Heer, want pas daarna komt Hij met hen naar de aarde. Het tweede argument is dat de wetteloze (2Th 2:8) nog niet is geopenbaard en daarom kan het oordeel nog niet worden uitgeoefend.

Dit tweede argument gaat Paulus uitwerken. Als je dat gaat begrijpen en vasthoudt, zal de vijand je hierover op geen enkele manier meer in de war kunnen brengen. Het eerste waarop Paulus wijst, is “de afval”, dat is het geestelijk klimaat dat zal heersen nadat de gelovigen zijn opgenomen. ‘De afval’ is de openlijke loochening van iets dat eerst werd beleden. Het gaat hier om de afval van het christendom als de enige godsdienst waarin God Zich als Vader, Zoon en Heilige Geest heeft bekendgemaakt. Het is de radicale ontkenning dat er een Opperwezen bestaat, Iemand Die boven de mens staat, aan Wie de mens zich moet onderwerpen. De afval betekent dat de mens zich het absolute gezag aanmatigt in de wereld en in het heelal.

Om een misverstand te voorkomen is het goed dat je weet dat ‘de afval’ niet de afval van de gelovige, de wedergeboren christen, is. De gelovige kan niet afvallen. De Heer Jezus geeft daarvoor de zekerheid (Jh 10:27-29). Wel kunnen sommigen in de tijd waarin we nu leven, “de latere tijden”, ”van het geloof … afvallen” (1Tm 4:1). Dat betreft dan mensen die ogenschijnlijk Godsvrucht bezitten, maar geen echte, dat wil zeggen wedergeboren, christenen zijn (2Tm 3:5). Dat is niet hetzelfde als de algemene afval van het geheel van wat zich christelijk noemt. Afval is niet het verkillen van de liefde van bepaalde personen, of het invoeren van zondige leringen of activiteiten in de gemeente, maar het volledig opgeven van de waarheid van God. Afval is dat de mens God onttroont en zelf op de troon gaat zitten.

De fase waarin alle christenen zullen afvallen, moet nog komen. De afval treedt pas op als de gemeente is opgenomen en er alleen naamchristenen op aarde zijn overgebleven. Wat dan de christenheid heet, valt in haar geheel af. In het geestelijk klimaat dat er dan zal zijn, zal een persoon naar voren komen die de belichaming is van het verzet tegen God. Deze persoon is de samenballing van alle wetteloosheid. Hij wordt “de mens van de zonde” en “de zoon van het verderf” genoemd.

Over deze mens heeft de zonde absoluut gezag. De zonde heeft onbegrensde en ongeremde beschikking over deze mens. Er is geen enkele verbinding met God of iets wat van God komt. Deze mens heeft zich als een gewillig instrument aan de zonde uitgeleverd, zodat de zonde zich in al zijn afschuwelijkheid in hem kan openbaren.

Een dergelijk mens kan niet anders zijn dan ‘de zoon van het verderf’. Zo is ook Judas door de Heer Jezus genoemd (Jh 17:12). De naam ‘zoon’ geeft het karakter aan. Zo lees je bijvoorbeeld over “een zoon van de vrede” (Lk 10:6) als iemand die gekenmerkt wordt door vrede, die de vrede als het ware als zijn vader heeft en dat karakter vertoont. ‘De zoon van het verderf’ vindt zijn oorsprong in het verderf, zijn handelingen worden gekenmerkt door verderf en zijn einde is in het verderf.

2Th 2:4. Voordat hij echter zijn einde bereikt, zal hij alle geestelijke leiding naar zich toe trekken. De persoon van de antichrist wordt openbaar. Dit is de persoon die in Daniël 11 wordt aangeduid als “die koning” die “zal handelen naar eigen goeddunken” (Dn 11:36). Paulus citeert dat vers hier. Uit dat vers blijkt ook dat de antichrist een Jood is.

In het Nieuwe Testament zie je hem als de afvallige leider van het christendom – hij loochent de Vader en de Zoon – en van het Jodendom – hij loochent dat Jezus de Christus is (1Jh 2:22-23). In Openbaring 13 zie je hem als het beest dat uit de aarde opstijgt (Op 13:11-18). De beschrijving toont verbazend veel overeenkomst met Christus als het Lam. De antichrist bootst Hem na, doet alsof hij de Christus is, maar is in alle opzichten de tegenspeler van Christus.

Als hij aan de macht is, zal hij elke vorm van godsdienst verbieden. Daarmee maakt hij de weg vrij voor een ongekend Godslasterlijk optreden. Hij zal alle Joden en naamchristenen verplichten hem als God te vereren (vgl. Ez 28:2). Hij neemt daartoe plaats in de tempel van God, dat is de tempel in Jeruzalem, het godsdienstig centrum van de Joden. De antichrist zal er ook voor zorgen dat de dictator van het herstelde Romeinse rijk wordt aanbeden. Daarvoor zal hij een beeld van die dictator laten maken en in de tempel neerzetten dat kan worden aanbeden (Op 13:12-15).

Dat hij in de tempel plaatsneemt, bewijst eens te meer dat de antichrist een Jood is. De (afvallige) Joden zouden hem anders nooit als christus of messias accepteren en ook nooit toelaten dat hij bezit zou nemen van de tempel van God. De Heer Jezus heeft van hem gezegd dat hij zal komen in zijn eigen naam en dat de Joden hem zullen aannemen (Jh 5:43).

Lees nog eens 2 Thessalonicenzen 2:1-4.

Verwerking: Welke bewijzen heb je in dit stukje dat de dag van de Heer nog niet is gekomen?

De wetteloze

2Th 2:5. In de voorgaande verzen heeft Paulus niet veel meer gedaan dan de gelovigen in Thessalonika herinneren aan wat hij hun eerder heeft verteld. Dit onderwerp hoort blijkbaar bij de basisuitrusting van iedere gelovige. Hij zal er niet diep op zijn ingegaan, want hij is maar kort bij hen geweest. Toch wijst hij op wat hij toen heeft gezegd en wil daardoor hun geheugen opfrissen.

Het is ook niet zo, dat Paulus dit onderwerp een keer zo tussen neus en lippen heeft genoemd. Je ziet dat in het Nederlands niet, maar hij zegt dat hij het er herhaaldelijk over heeft gehad. Daardoor ligt er een ondertoon van berisping in. Wel vriendelijk, maar toch. Als ze zouden hebben begrepen wat hij had gezegd, waren de moeilijkheden die ze nu hadden met hun omstandigheden er niet geweest. Door de ‘vergeetachtigheid’ van de Thessalonicenzen kunnen wij in elk geval nu ook nut hebben van het onderwijs over de toekomst.

2Th 2:6-7. Dan gaat Paulus verder met zijn onderwijs. Daarbij sluit hij aan op de kennis die hij aanwezig veronderstelt. Ze weten dat de openbaring van de antichrist wordt tegengehouden. Dit tegenhouden gebeurt door een “wat” (2Th 2:6) en een “Hij” (2Th 2:7). Er is ‘iets’ wat tegenhoudt en ‘iemand’, een persoon, die tegenhoudt. De vraag is, waar we bij ‘wat’ en ‘Hij’ aan moeten denken, wat ermee wordt bedoeld. Verschillende uitleggers hebben verschillende oplossingen aangedragen. Ik zal je vertellen welke mij het meest aanspreekt en waarom.

“Wat hem tegenhoudt”, is de gemeente. Paulus heeft verteld dat, zolang de gemeente op aarde is, de dag van de Heer niet aangebroken kan zijn. Hij heeft ook verteld dat, voordat de dag van de Heer aanbreekt, eerst de afval moet komen die samenhangt met het openbaar worden van de antichrist. De aanwezigheid van de gemeente op aarde betekent dat er nog geen algehele loochening van God en Christus is.

“Hij Die nu tegenhoudt”, is de Heilige Geest. Dat het om de Heilige Geest gaat, is voor mij duidelijk omdat erachter staat “totdat Hij wordt weggenomen”. Als de gemeente wordt opgenomen, wordt ook de Heilige Geest weggenomen. Zal Hij dan niet meer op aarde aanwezig zijn? Jazeker, maar niet meer op dezelfde manier als toen de gemeente op aarde was. Toen woonde Hij in de gemeente. Op de Pinksterdag, bij de uitstorting van de Heilige Geest, is Hij in de gelovigen komen wonen.

Vóór die tijd werkte Hij op aarde. Daarover lees je al in de eerste verzen van de Bijbel (Gn 1:2). Elk werk van God op aarde gebeurde, en gebeurt nog steeds, door de Heilige Geest. Maar pas nadat de Heer Jezus na het volbrengen van het werk op het kruis naar de hemel is gegaan, is de Geest op aarde komen wonen (Jh 7:39). Hoe dat is gebeurd, kun je lezen in Handelingen 2 (Hd 2:1-4). Zijn komst op aarde betekende het ontstaan van de gemeente. Zijn woonplaats is de gemeente (1Ko 3:16; Ef 2:22). Je ziet hoezeer de gemeente en de Heilige Geest met elkaar verbonden zijn.

Door de aanwezigheid op aarde van zowel de gemeente als de Heilige Geest wordt de volle openbaring van het kwaad nog tegengehouden. Een voorbeeld van dat tegenhouden is het mislukken van spiritistische dingen wanneer er een biddende gelovige aanwezig is. Wat ook wel gebeurt, is dat een goddeloos of zedeloos gesprek ophoudt als een toegewijde gelovige zich bij de praters voegt, die bij hen ook zo bekend is.

Dit ‘tegenhouden’ houdt op als de gemeente wordt opgenomen. En als de gemeente wordt opgenomen, kan het niet anders of ook de Heilige Geest verlaat de aarde. De gemeente is Zijn woonplaats tot in eeuwigheid. Een bewijs daarvan vind je in wat de Heer Jezus van de Heilige Geest heeft gezegd, namelijk dat Hij met, bij en in de gelovigen zal zijn tot in eeuwigheid (Jh 14:15-17). Als de gemeente is opgenomen, woont de Heilige Geest niet meer op aarde. Wat Zijn werk betreft, dat zal dan weer zo zijn als in de tijd voordat de gemeente op aarde was.

De volle openbaring van het kwaad wordt nog tegengehouden, maar “de verborgenheid van de wetteloosheid werkt al”, die is al aan het werk. Het is voor hen die er blind voor zijn, de ongelovigen, nog een ‘verborgenheid’. De ongelovigen werken zelfs massaal mee aan de wetteloosheid. Voor jou hoeft dit geen verborgenheid te zijn. Je mag tot je nemen wat Paulus hier over dit verschijnsel zegt. Dat helaas voor heel wat gelovigen dit toch nog een verborgenheid is, komt doordat zij de Schrift niet lezen. Als je de Schrift wel leest, hoeft de toenemende wetteloosheid je niet te verbazen.

Bij wetteloosheid moet je niet denken aan het overtreden van de wet. Wetteloosheid gaat veel verder. Wetteloosheid is het wezen van de zonde, want “de zonde is de wetteloosheid” (1Jh 3:4). Het is het volledig negeren van enige vorm van gezag. Is dat niet wat je om je heen waarneemt? Merk je niet dat de mens steeds meer autonoom, onafhankelijk, zelfstandig wil zijn? Hij is steeds minder bereid zich aan gezag te onderwerpen en zeker niet aan Gods gezag.

2Th 2:8. Dit werk van ‘de verborgenheid van de wetteloosheid’ gaat door tot de mens van de zonde, de wetteloze, zich volledig kan openbaren. Laat je niet misleiden door stemmen die je willen laten geloven dat de wereld door het evangelie voor Christus zal worden gewonnen. Dat is een grote dwaling. Je leest hier hoe de toekomst van de wereld er uitziet.

Dat betekent niet dat je het evangelie niet zou moeten brengen. Het is er juist een aansporing toe. Het evangelie is echter op de enkeling gericht, niet op de massa. Zoals gezegd, valt de massa af, keert zich in opstand tegen God en aanbidt de antichrist.

“En dan”, zo begint 2Th 2:8. Dat wil zeggen: op dit tijdstip en niet eerder. “En dan zal de wetteloze geopenbaard worden.” De wetteloosheid, die al in het verborgen werkt, zal op dat moment in een persoon gestalte krijgen. Het is hetzelfde als Johannes schrijft over de vele antichristen, terwijl er toch slechts één dé antichrist is (1Jh 2:18). Alles verloopt volgens Gods plan. Daaraan kunnen de satan en zijn demonen niets veranderen. Nee, het is zelfs zo, dat zij tegen wil en dank meewerken aan de uitvoering ervan.

Als de wetteloze eenmaal geopenbaard is, zal een tijd van ongekende verschrikking op aarde aanbreken. Over zijn schrikbewind lees je hier niets. Dat kun je lezen in het boek Openbaring. Hier lees je kort, en daardoor indrukwekkend, zijn roemloze, vernederende en afschuwelijke einde. Hij komt niet aan zijn einde door het onderspit te delven in een gevecht op leven en dood. De Heer Jezus zal hem persoonlijk verteren door niets anders dan de adem van Zijn mond (vgl. Js 11:4). Je mag hierbij ook denken aan Zijn woord, een machtswoord (Ps 33:6; Op 1:16).

Stel je voor: Daar heb je de wetteloze mens die zichzelf boven alles verheft en zichzelf God maakt in plaats van aan God onderworpen te zijn. Deze opgezwollen, brallende lasteraar wordt door een eenvoudige handeling – maar o, hoe vol kracht! – verteerd. En door Wie? Door de Mens Die Zichzelf eerst op aarde vernederd heeft en gehoorzaam is geworden tot de dood en Die daarna door God is verheerlijkt en aller Heer is geworden. Zijn verschijning, dat wil zeggen als Hij zichtbaar op aarde komt, betekent het einde van de wetteloze.

“Verteren” en “tenietdoen” betekenen niet het einde van zijn bestaan. Deze woorden geven aan dat het is afgelopen met zijn positie en de uitoefening van gezag. In Openbaring 19 zie je hoe dat zal gaan. Daar wordt de wetteloze “de valse profeet” genoemd. Samen met het beest, dat is de dictator van het herstelde Romeinse rijk (het verenigd Europa), wordt hij zonder vorm van proces levend in de poel van vuur geworpen (Op 19:20).

Deze twee monsterachtige personen zullen als eersten in de hel zijn. Zij zijn daar ook de enigen tijdens de duizend jaar van vrede die op aarde zullen volgen na hun veroordeling. Als de duizend jaar voorbij zijn, zal vervolgens de duivel erin worden geworpen (Op 20:10) en ten slotte alle ongelovigen (Op 20:11-12; 15).

Lees nog eens 2 Thessalonicenzen 2:5-8.

Verwerking: Noem situaties waarin blijkt dat de verborgenheid van de wetteloosheid al werkt.

Zij die verloren gaan

2Th 2:9. In deze verzen vertelt Paulus nog enkele bijzonderheden over de antichrist. De antichrist is niet alleen goddeloos en op zichzelf gericht, hij is ook de grote misleider. Door het laten zien van “allerlei kracht en tekenen en wonderen” weet hij allen te misleiden die geen leven uit God hebben.

God geeft deze waarneembare uitingen ook. Je kunt ze zien in het leven van de Heer Jezus en Zijn apostelen en in de eerste gemeente (Hd 2:22; Rm 15:19; 2Ko 12:12; Hb 2:4). De antichrist is ook hierin een grote na-aper van de Heer Jezus. De bron waaruit hij zijn vertoningen haalt, is de leugen. Dat wil zeggen dat de satan zijn inspirator is, want de satan is de vader van de leugen (Jh 8:44). De satan doet alles om mensen te misleiden.

Het is belangrijk om te bedenken dat wat in die begintijd tot zegen voor de gelovigen is, dient tot onderstreping van het Woord van God. Het Woord van God is dan nog niet compleet. Nu het compleet is, hebben we geen bevestiging meer nodig door tekenen en wonderen.

We leven in de periode van geloof, niet van zien (2Ko 5:7). God vraagt van ieder mens geloof in Zijn Woord. Je weet dat de periode van geloof op zijn einde loopt. We leven in de laatste dagen. De komende afval tekent zich steeds scherper af. Een teken daarvan is de afnemende belangstelling voor Gods Woord. Dat mensen massaal de Nieuwe Bijbelvertaling kopen – ik schrijf dit als die vertaling net is verschenen –, is geen bewijs van een opwekking. Eerder is het een voorzien in de behoefte aan het spirituele. Je kunt hem naast de koran lezen. Het taalgebruik is aangepast aan de eis van de tijd. En welke tijd is dat ook alweer? Juist, de eindtijd.

Kijk maar om je heen. De vraag naar zichtbare en tastbare elementen als een hulp voor de geloofsbeleving neemt hand over hand toe. Christenen, waaronder zelfs echte, gaan steeds meer belang hechten aan vormen en relikwieën. Het plaveit het pad waarlangs ‘kracht en tekenen en wonderen’ de belijdende gemeente kunnen binnenkomen. De geest van de antichrist is hard aan het werk.

Films, waarin zogenaamde goede of witte magie wordt gebruikt om het kwade te overwinnen, worden massaal bekeken. Zulke films worden aan christenen ‘verkocht’ als inspirerend tot het doen van het goede. Wat een misleiding! Het tegengestelde effect wordt bereikt: christenen worden verkocht aan de magie! En laat duidelijk zijn dat er niet zoiets bestaat als goede of witte magie. Magie komt van de leugen.

2Th 2:10. De satan gebruikt “allerlei bedrog van de ongerechtigheid”. Niets is hem te gek. Alles wat zijn doel dient, is bruikbaar. Er is geen spoortje oprechtheid aanwezig. Absoluut gewetenloos zal hij mensen manipuleren en met zich meeslepen in het verderf. Dat is zijn doel omdat hij meent daarmee God het meest te treffen. Maar ook hier blijkt dat hij God niet kent.

Zijn bedrog vindt alleen gretig ingang bij “hen die verloren gaan”. Dat zijn de mensen voor wie het woord van het kruis dwaasheid is (1Ko 1:18). Het evangelie, de waarheid, wordt hun aangeboden, maar ze wijzen het als belachelijk van de hand. Er is geen liefde voor de waarheid. Ze willen hun hart er niet voor opendoen, de prediking doet hun niets. Ze willen niet behouden worden.

2Th 2:11. “En daarom”, je kunt ook zeggen ‘op grond daarvan’, zal God ervoor zorgen dat ze de leugen geloven. Je ziet dat ze het aan zichzelf te wijten hebben. Hun houding tegenover de waarheid is er de schuld van dat ze verloren gaan. God wil hen behouden (1Tm 2:4), maar zij willen niet. Hij heeft hen vele malen door Zijn dienaren gesmeekt om zich met Hem te laten verzoenen (2Ko 5:20), maar ze wijzen Hem af, telkens weer. Ze gaan verloren omdat ze het evangelie niet hebben gehoorzaamd (2Th 1:8) en niet hebben aangenomen, zoals de Thessalonicenzen en jij dat wel hebben gedaan (1Th 1:6; 1Th 2:13).

Het gaat om mensen aan wie de weg tot behoud is voorgesteld, maar die niet zijn gegaan. Het gaat niet om mensen die het evangelie nog nooit hebben gehoord. Dat betekent dat dit oordeel van verharding vooral over onze westerse wereld komt, waar het woord van het evangelie zo helder heeft geklonken. Hoewel ze nog niet gestorven zijn, zal het te laat zijn om zich nog te bekeren. Ze hebben hun tijd voorbij laten gaan, evenals de farao (Jr 46:17). Het oordeel van verharding treft de heidenen (Rm 1:22-32), treft Israël, met uitzondering van een overblijfsel (Rm 11:25), en treft hier de christenheid na de opname van de gelovigen.

Wat er na de opname van de gemeente als christenheid overblijft, is een Christusloze christenheid. De christenheid bestaat dan uit mensen die hun belijdenis als christen handhaven zonder enige binding met de Christus van God te hebben. Ze zijn een gemakkelijke prooi voor de werking van de dwaling die God dan zal zenden.

Het zal hun dan onmogelijk worden gemaakt zich alsnog te bekeren. Na de opname van de gemeente is er geen gelegenheid meer voor hen die vóór dat moment de waarheid niet hebben geloofd. Voor hen die eens het evangelie hebben gehoord en hebben afgewezen, is er na de opname van de gemeente geen tweede kans! De waarheid hebben ze niet willen geloven, daarom zullen ze de leugen geloven.

God maakt gebruik van de satan om het oordeel uit te voeren dat Hij heeft vastgesteld. God is vrijmachtig in Zijn gebruik van de satan en zijn demonen. Hij heeft gebruikgemaakt van de satan om Zijn dienaar Job te beproeven. Hij heeft gebruikgemaakt van een leugengeest om Achab te verleiden, om deze in de strijd te laten sneuvelen (1Kn 22:19-23).

2Th 2:12. De vergelding die God over mensen brengt, houdt nauw verband met de overtreding die is begaan (Ez 14:9). Hebben deze mensen de voorkeur gegeven aan de leugen van de duivel, boven de liefde tot de waarheid? Dan zal God ervoor zorgen dat ze de leugen van de duivel omhelzen tot hun eigen oordeel. De leugen die ze zullen geloven, is de bewering van de antichrist dat hij God is (2Th 2:4). Je ziet hoe vandaag God steeds verder uit de samenleving wordt gebannen en de mens steeds meer centraal komt te staan. Wel, straks zal de bewondering van de mens voor de mens zijn niet terug te draaien voltooiing krijgen als de mens al zijn hulde aan de mens van de zonde brengt.

Dit komt ervan als de waarheid niet wordt geloofd. Het gaat om geloof in de waarheid. Dat is niet een zaak van het verstand, maar van het hart. Daarom las je eerder van ‘liefde’ voor de waarheid. Liefde is iets van het hart. De waarheid is dan ook geen theoretische, theologische kennis van het hoofd, maar een relatie met een persoon. Die Persoon is de Heer Jezus.

Hij is de waarheid (Jh 14:6). Wil je de waarheid over God weten? Dan leer je die kennen als je je met Hem bezighoudt. Wil je de waarheid weten over wat de mens is? Dan moet je kijken naar Hem. Wat een mens moet zijn voor God, zie je in Hem. Wat de mens als zondaar is, ontbreekt bij Hem volkomen. Elke daad, elk woord, elke gedachte van God wordt in Hem volmaakt zichtbaar en is tevens de toets voor alles wat jij als mens doet, zegt en denkt.

Wie de waarheid niet gelooft, daar geen innerlijke verbinding mee heeft en daar geen liefde voor voelt, legt zijn eigen normen aan. Dat zijn per definitie normen die de zondige mens laten leven zoals hij graag wil. Uit een dergelijk leven blijkt “een welgevallen … in de ongerechtigheid”. Die mens kiest weloverwogen en bewust voor het voldoen aan de verlangens van het eigen ‘ik’. Wat God wil en wat tot eer is van de Heer Jezus, komt niet in hem op. Gods oordeel over hem is rechtvaardig.

Lees nog eens 2 Thessalonicenzen 2:9-12.

Verwerking: Wat doe jij met wat je hier hebt geleerd over de vreselijke toekomst van de ongelovigen?

Verkiezing en roeping

Dit gedeelte begint met het woord “maar”. Het geeft aan dat wat volgt in contrast staat met wat hieraan is voorafgegaan. Een korte herhaling daarvan kan geen kwaad, denk ik. In het voorgaande heeft Paulus dwalingen besproken die er zijn over de dag van de Heer. Misleiders zijn met die dwalingen gekomen. In 2 Thessalonicenzen 1 bemoedigt hij de Thessalonicenzen om uit te zien naar de komst van de Heer en spoort hen aan tot die tijd te lijden voor de Naam van de Heer. In 2 Thessalonicenzen 2 gaat hij nader op de dwaling in. Hij toont aan dat de dag van de Heer nog niet is gekomen.

In 2 Thessalonicenzen 1 wijst hij op het karakter van die dag. Hij maakt duidelijk dat de situatie dan het omgekeerde zal zijn van de situatie die ze nu meemaken. In 2 Thessalonicenzen 2 verklaart hij waarom die dag nog niet gekomen kan zijn en dat is omdat er eerst nog andere gebeurtenissen moeten plaatsvinden. Eerst de antichrist en dan de afval. Maar ook de antichrist kan pas komen als iets en Iemand zijn weggenomen en wel de gemeente en de Heilige Geest. Dan kan het kwaad losbarsten, hoewel ook dan niet meteen in volle hevigheid. De volle omvang van het kwaad zal zich openbaren wanneer de duivel op de aarde wordt geworpen en zijn demonische regering opeist en uitoefent. Dat is ongeveer drieënhalf jaar na de opname van de gemeente. Dan zijn alle remmen van het kwaad los.

Paulus wijst ook op de mensen die achterblijven (2Th 2:12). Na de opname van de gelovigen zullen er zeker mensen tot bekering komen. Dat zal gebeuren door de prediking van gelovige Joden. Dat zijn echter niet de mensen van 2Th 2:12, want dat zijn mensen die bewust geweigerd hebben het evangelie te geloven. Over hen komt een oordeel van verharding. Zij zullen de leugen van de antichrist geloven en in ongeloof met hem omkomen. Er is niet zoiets als een tweede kans.

2Th 2:13. Als je bedenkt dat je door zulk soort mensen bent omgeven, zou je er wel ontmoedigd door kunnen raken. Misschien denk je in een zwak moment zelfs: ‘Zou dit ook mijn lot kunnen zijn?’ Nou, Paulus stelt je gerust. Hij noemt de Thessalonicenzen, en jij mag je met hen aangesproken weten, “door de Heer geliefde broeders”. Dat zeg je niet van mensen die geen liefde tot de waarheid hebben. Dat zeg je wel van hen die de waarheid van harte liefhebben. Wie de waarheid liefheeft, wordt door de Heer geliefd.

Paulus heeft het donkere tafereel geschilderd van het lot dat de antichrist en zijn aanhangers zullen ondergaan als de gelovigen zijn opgenomen. De vervolgers en verdrukkers die de Thessalonicenzen nu nog belagen en vervloeken, zullen in dat lot delen. Het moet hen te midden van al hun lijden weldadig hebben aangedaan te horen dat Paulus God altijd voor hen dankt. Het moet hen ook goed hebben gedaan te horen dat ze door God “verkoren” zijn “tot behoudenis”. Dat maakt een einde aan alle twijfel.

Daar komt nog een bemoediging bij. God heeft hen “als eerstelingen” verkoren. Dat geeft aan dat ze een bijzondere plaats voor God innemen. Als er sprake is van een ‘eersteling’, houdt dat in dat er nog veel meer volgt. Een ‘eersteling’ wijst op een oogst die volgt. Zo zijn de Thessalonicenzen de eersten van een grote oogst van gelovigen die God zal binnenhalen (vgl. Rm 16:5; 1Ko 16:15). De gemeente zal pas voltallig zijn wanneer allen die God heeft uitverkoren, gered zullen zijn. Wanneer de laatste ziel wordt toegevoegd, is de gemeente compleet en wordt ze opgenomen. De Thessalonicenzen zijn het begin van dit grote werk van God. In hen ziet God als het ware het geheel van de verlosten. Dat moet een grote vreugde voor het hart van Paulus zijn geweest.

Maar hoe weet Paulus dan dat God hen verkoren heeft? Dat kan hij zeggen op grond van de vruchten die hij in hun leven ziet. En wie door God verkoren is, zal behouden worden. De behoudenis staat hier tegenover het eeuwig verderf (2Th 1:9). Het is het veilig op de plaats van bestemming aankomen en de volle rust bereiken.

God heeft Zijn verkiezing waargemaakt door het werk van Zijn Geest in jouw hart en geweten. De Geest heeft je geheiligd, afgezonderd van de wereld om voor God te zijn (vgl. 1Pt 1:2). Hier zie je Gods kant van het werk in jou. Er is ook een andere kant, jouw kant, en dat is dat je de waarheid hebt geloofd. Je hebt erkend, dat wat God over de zonde en de zondaar zegt, voor jou geldt en je hebt het evangelie aangenomen.

2Th 2:14. Dat evangelie is de roepstem van God geweest. Daardoor heeft Hij je geroepen en dat heb jij geloofd. Je mag weten dat je zult delen in de heerlijkheid van de Heer Jezus. Dat is even wat! Het is nog niet zover, het is nog even wachten, maar de zaak staat vast. Je zult de heerlijkheid verkrijgen die eigen is aan de Heer Jezus. In zijn volheid gaat dit uit boven het erfdeel in het vrederijk. Je mag hier denken aan de heerlijkheid die de Heer Jezus van de Vader heeft gekregen op grond van Zijn werk op het kruis, waar Hij de Vader heeft verheerlijkt (Jh 17:4-5). Die heerlijkheid zal Hij delen met allen die met Hem in het Vaderhuis zullen zijn (Jh 17:22). Is dat niet geweldig?

2Th 2:15. Daarom, als dit voor jou is weggelegd, moet je je niet in de war laten brengen. De vijand zal alles op alles zetten om dit vooruitzicht uit je gedachten weg te nemen. Maar het moet je juist motiveren om vast te staan, dat wil zeggen dat het in gedachten houden van je roeping je geestelijk stabiel maakt. Die vastheid ligt niet in zogenaamde brieven of openbaringen die mensen zogenaamd zouden hebben gehad (vgl. 2Th 2:2). Die vastheid ligt in het ter harte nemen van het onderwijs van de apostel. Hij herinnert hen aan de inzettingen die hij hun heeft geleerd.

Dat heeft hij eerst mondeling gedaan, toen hij bij hen was. Later heeft hij dat door zijn eerste brief aan hen gedaan en ook door deze tweede brief. Als ze die inzettingen serieus nemen, als ze erkennen dat ze namens God gegeven zijn omdat Paulus ze van Hem heeft ontvangen (vgl. Gl 1:12), zullen ze zich daaraan houden. Dan zullen ze geen prooi worden voor de valse leraren met hun verderfelijke en ongelukkig makende leringen.

Door op schrift te stellen wat hij eerst mondeling heeft meegedeeld, hebben de inzettingen een permanent en ook onveranderlijk karakter gekregen. Dat is belangrijk voor ons. We hebben geen nieuwe mondelinge inzettingen meer te verwachten. Ieder die met een ‘nieuwe’ mededeling komt om iets aan de Schrift toe te voegen, kan als een bedrieger worden ontmaskerd. De Schrift is compleet. Je kunt wat dat betreft gerust zijn. Alles wat God je wil laten weten, ligt vast in de Bijbel die je in je handen hebt. Als je daaraan toetst wat iemand je wil laten geloven, loop je niet het risico je vastheid te verliezen.

2Th 2:16. In de slotwoorden van dit hoofdstuk voegt Paulus er nog iets aan toe. Hij heeft gewezen op het belang van het vasthouden aan de inzettingen, dat is de Schrift. Nu wijst hij nog nadrukkelijk op twee Goddelijke Personen. Hij maakt het vasthouden aan de Schrift tot een zaak van de Heer Jezus en God. Je mag denken aan de liefde die deze beide Goddelijke Personen voor jou hebben. Al Hun liefde gaat naar jou uit. Hun liefde voor jou hebben Zij bewezen toen de Heer Jezus voor jou stierf onder het oordeel van God (Jh 3:16; Gl 2:20).

Daardoor heb jij een “eeuwige vertroosting” gekregen. Toen je nog onbekeerd was, kwam het moment dat je bang werd voor Gods toorn. Je zag het niet meer zitten. Toen kwam je tot geloof in de Heer Jezus en werd Gods toorn afgewend en je vond troost bij Hen (Js 12:1). Ook als gelovige heb je troost van Hen ervaren in allerlei situaties van verdriet en zelfs wanhoop, want God is de “God van alle vertroosting” (2Ko 1:3-4). Die troost zul je ook in de eeuwigheid ervaren (vgl. Lk 16:25; Op 7:17).

Deze beide Goddelijke Personen hebben je ook “goede hoop” gegeven. Als je je openstelt voor dwaalleraren, kom je in onzekerheid. Je verliest het zicht op wat God voor je heeft bereid. Daar staat de goede hoop tegenover. Bijbelse hoop is een zekerheid. God is immers “de God van de hoop” (Rm 15:13). Bij Hem is niets onzeker. Er is sprake van hoop omdat de vervulling in de toekomst ligt en God staat daar garant voor. Als je mag weten dat die vertroosting en hoop je deel zijn, is dat niet iets om je op te beroemen. Het is je deel door Gods “genade”. Hem zij daarvoor alle eer!

2Th 2:17. Paulus sluit af met een wens. Hij wenst dat de Heer Jezus en God de Vader iets doen met de harten van de Thessalonicenzen. Ze mogen dan de liefde van deze Goddelijke Personen kennen en ze mogen ook weten dat ze eeuwige vertroosting en goede hoop hebben gekregen, maar er is nog wel een weg te gaan. Het is niet de bedoeling dat je met de armen over elkaar gaat zitten wachten op de vervulling van de hoop. Nee, de bedoeling is dat alles, “alle”, wat je doet, “werk”, en zegt “woord”, “goed” is, nuttig is, een hulp of een weldaad voor anderen.

Omdat vanuit je hart al je activiteiten voortkomen (Sp 4:23), ziet Paulus op tot God en de Heer Jezus, dat Zij jouw hart met het oog daarop “vertroosten” en “versterken”. In het volgende hoofdstuk krijg je daarover praktisch onderwijs.

Lees nog eens 2 Thessalonicenzen 2:13-17.

Verwerking: Wat leer je in deze verzen over verkiezing en roeping?

Copyright information for DutKingComments